water, raindrops, raining-815271.jpg

Nepmoeder | Kort verhaal

Ik moet rustig blijven. Fenna schreeuwt, zoals alleen een tweejarige kan doen, terwijl ik haar in haar jas wurm. Ik draai me naar de bank. Mijn oudste dochter zit verstopt achter een stripboek.  “Melanie, we gaan nu!” Mijn stem klinkt schel.

Even later zigzaggen we met de bakfiets door het verkeer. Aan de andere kant van de stad overhandig ik de schreeuwende Fenna aan mijn schoonmoeder. Weer op de fiets, met alleen de zevenjarige Melanie voor in de bak. Auto’s toeteren als ik op het nippertje oversteek. Ik beuk op de pedalen, mijn knokkels wit rondom het stuur. De rest van de fietstocht is een waas. De sporthal van de Regionale Hockey Vereniging doemt voor mij op. Ik ram mijn bakfiets tussen de andere fietsen, in een gaatje waar het eigenlijk niet past. Terwijl we naar binnen lopen probeer ik rustig adem te halen. Melanie kijkt naar de grond. Ze draait met haar vingers strengen in haar lange blonde haar.

In de ruime hal van RHV staan zoveel mensen dat we nauwelijks naar binnen kunnen. Een hockeytiener leunt tegen de muur bij de ingang.
Ze duwt een kaartje in mijn hand. “Welkom bij het kennismakingstoernooi van RHV.”  Haar gezicht is bleek en haar stem is nauwelijks te verstaan in het rumoer om ons heen. “De kleedkamers zijn rechts.”
Ik staar naar het kaartje met het zwarte nummer 54. “Wat…”

“Voor het inschrijven,” onderbreekt de tiener mijn vraag. Ze gebaart met een slappe hand. “Dan weet je wanneer je aan de beurt bent.” 

Ik ga op mijn tenen staan en kijk over schouders heen en langs roodbezwete gezichten. Aan de andere kant van de hal staat een lange tafel. Een man in een wit trainingspak hangt met zijn ellebogen op het gelige tafelblad. Boven zijn hoofd prijkt een digitaal nummerbord aan de muur. De rode cijfers flikkeren en dan klinkt er een piep. Nummer 25 verspringt naar 26.
“Volgende!” De stem van de man buldert over de menigte. Een jongen schuifelt naar voren. De man bekijkt zijn lijst, vinkt iets af en duwt hem een hockeystick in handen. Daarna richt hij zich weer op. “Volgende!”

Ik voel hoe mijn dochter dichter tegen mij aan gaat staan.
“Nou, we zijn er.” Ik doe mijn best opgewekt te klinken. “Gelukkig niet te laat.”
Haar wenkbrauwen zakken nog verder naar beneden.
De walm van zweet, deodorant en dure parfums sluit ons aan alle kanten in. Ik schuifel rond in de hoop een plekje te vinden waar we tegen niemand aanbotsen. Uiteindelijk drukken we ons tegen de muur. Overal staan kwebbelende moeders, kinderen en hier en daar een opa of oma. We zijn omringd door strakke jurken met bijpassende sjaaltjes, handtassen van leer en glimmend gepoetste schoenen.

Allemaal ‘nette mensen’, zou mijn moeder zeggen. Terwijl ik om me heen kijk, kan ik er vijf of zes meiden uitpikken die ook in Melanie’s klas zitten.
Ik stoot mijn dochter aan. “Ik zei het toch, je vriendinnen zijn er ook.”

“Dat zijn mijn vriendinnen niet.” Mijn dochter snuift.
“Nu nog niet. Straks op de club leer je ze beter kennen. Na het toernooi kunnen we je meteen inschrijven.” Ik wapper met het velletje papier. Melanie mompelt iets. Ik moet buigen om haar te verstaan.
“Ik wil niet meer meedoen.”

Ik onderdruk de neiging haar door elkaar te schudden. “Hier hebben we het vaker over gehad. Je hebt je zelf opgegeven.” Terwijl de woorden uit mijn mond rollen, begint de twijfel te knagen. Ik herinner me de middag dat ze uit school kwam met de folder over het kennismakingstoernooi. Wat had ze ervan gevonden? Ik was zo enthousiast. Ik slik. “Wie A zegt, moet B zeggen.” voeg ik er nog aan toe. Melanie knikt zonder mij aan te kijken.

Plotseling begint de wereld om me heen te draaien. Die vrouw daar voor me. De blauwe lange jas. Het korte witte haar dat in laagjes om het hoofd valt en die rechte schouders. Voor ik mezelf kan tegenhouden, steek ik mijn hand uit.
Zacht raak ik de schouder van de vrouw aan. “Mam?”
Een gezicht draait zich naar mij toe. Mijn wangen branden. Natuurlijk is het mam niet. Deze vrouw verschilt net zoveel van mijn moeder als een ovenwant van een bokshandschoen. Nu pas zie ik de fletse stof van de jas, de vale strepen in haar grijs geverfde haar.

“Zei je iets?” Een geur van kauwgom en sigaretten komt mij tegemoet. Ik schud mijn hoofd.
Mijn moeder had deze vrouw geen blik waardig gekeurd. Ik heb haar nooit kunnen betrappen op piekerig haar of afgekloven nagels. Ik dreef haar tot wanhoop. Dan kwam ik weer te laat of raakte iets kwijt. Ze bleef me maar adviezen geven. Zelfs in ons laatste gesprek.

“Christa, hou toch eens op met dat zelfmedelijden.” Nooit een spoortje twijfel in die stem. Ik had laten vallen dat ik het leven best zwaar vond als moeder. Niet slim. Mijn moeder beet zich erin vast als een pitbull. “Je kunt de zaken niet voor eeuwig aan mij overlaten. Hup je schouders eronder en gaan! Jij bent nu aan de beurt om te zorgen dat de dingen lopen zoals het hoort gaat.”
Zoals jij vindt dat ze moeten lopen, had ik gedacht.
Knikkend liet ik haar woorden over mij heen komen. Ja mam. Zal ik doen mam.
Mijn moeder, noch ikzelf, besefte op dat moment hoe dicht ze bij de waarheid zat. Die nacht overleed ze. Een hartstilstand. Het paste bij haar. Doodgaan zonder poespas. Geen huilerig afscheid of ander gedoe.

De vrouw met de blauwe jas staat net iets te dichtbij en praat net iets te hard.
Ik staar hoe haar felrood gestifte lippen heen en weer gaan. Het lijkt alsof de grond trilt. De stemmen om mij heen dreunen in mijn hoofd. Ik wil de mensen wegduwen om wat lucht te krijgen. Mijn ogen zoeken de uitgang.  Toch kan ik niet weg, ik moet dit doen. Voor Melanie. 

“Volgende”  kraakt de mannenstem over de massa tegen elkaar aangeperste lijven. “Nummer 54? Wie is er aan de beurt?” 

Mijn nepmoeder kijkt omlaag op mijn briefje en port me in de zij. “Jullie moeten nu naar voren.”
Het lijkt alsof er iets uit elkaar knalt in mijn hoofd.

Nee.
Ik weet niet eens of ik het echt zeg. Er lijkt iets wakker te worden, diep in mij. Het klauwt zich een weg naar buiten.

De vrouw begint aan mijn mouw te trekken. “Straks kom je niet aan de beurt. Je moet nu gaan!”
Ik ruk mijn arm uit haar greep. “Laat me los!” De mensen om ons heen draaien zich om en kijken mij aan.
De zwartgetekende wenkbrauwen van de vrouw trekken hoog op. “Ik gaf alleen een seintje hoor.” Met een sissend geluid draait ze haar hoofd weg.

De man voorin leunt op zijn ellenbogen over de tafel. “Komt u nog?”
Melanie pakt mijn hand. “Wat is er mama?”
“Zullen we weg gaan?” Het is eruit voor ik besef wat ik zeg.
Mijn vraag blijft tussen ons in hangen.
Mijn dochter knippert met haar ogen. “Echt?” Haar blauwe ogen lijken nog lichter van kleur te worden.
Ik voel mijn lijf trillen. Iedereen kijkt naar ons.
“Mam, gaan we weg?” Melanies stem klinkt zo hoopvol dat het pijn doet. Ik knik nauwelijks waarneembaar. Voor haar is dat genoeg. 

Ze pakt mijn hand en trekt me richting de uitgang. De zee van lichamen gaat opzij. De deur zwaait open. Buiten regent het zachtjes. Onder de grijze lucht schemert een zachte gloed over de rode dakpannen van de huizen, het asfalt, de rijzige lindes die de weg omzomen. Ik kijk om naar de zware deur van het sportcomplex, wachtend tot iemand naar buiten stormt om mij terecht te wijzen.
Er gebeurt niets.
Door een open raam hoor ik het geroezemoes, onderbroken door een schelle piep.
Melanie laat me los en rent vooruit. Haar rode laarzen glimmen, terwijl ze van plas naar plas springt. Haar blonde haar zwiert om haar heen. 

Ik haal diep adem en hoor een merel zingen.