Papa zei krak

Mijn papa zei krak

Mijn papa is de beste. Hij tilde mij soms op. Dat kon hij zo! Zijn zwarte baard kriebelde. Dat weet ik nog goed. Mijn vader kan alles. Zijn schuur ligt vol houtsnippers en allemaal papaspullen. Roestige spijkers, zagen, hamers. Hij maakte de schommel in de tuin. Hij maakte zelfs mijn bed. Elke keer als ik in mijn kamer kom, denk ik aan papa. De voorkant van mijn bed is een groot houten hart. Als ik met mijn hoofd op het kussen lig, doe ik mijn vinger tegen de rand van het grote hart en volg de lijnen. Zoef omhoog en dan rond, puntje, weer rond, zoef naar beneden en weer omhoog… Soms doe ik het met mijn ogen dicht.

Mijn papa is ook een stuk hout. Niet echt natuurlijk, maar net alsof. Dat zegt mama. In onze tuin liggen veel takken. Je kunt zo’n tak met twee handen oppakken. De ene kant in je ene hand en de andere kant in je andere hand. Als je heel hard trekt, buigt de tak. Dan kun je er een hengel van maken. Of een boog. Als je te hard trekt, zegt de tak ‘krak’. Dan is hij stuk. Mijn papa zei krak. Hij is stuk in zijn hoofd.

Op de schommel in de tuin vlieg ik. Soms kijk ik naar de schuur. Die zit dicht. Ik zing liedjes. Vaak voor God. Mama zegt dat God altijd luistert. Hij is óók mijn papa, dus eigenlijk heb ik er twee. God is ook de vader van mijn papa. Dus vraag ik aan onze Godpapa of mijn vader terug mag komen.

Het was niet leuk dat papa zo hard huilde. Dat horen papa’s toch niet te doen? Huilen? Of vragen: “Hou je van me?” Dat horen kinderen te doen. Als hun knie bloedt. Of als ze bang zijn in het donker. Niet papa’s. Niet zomaar, niet als de zon schijnt, midden in de huiskamer. Toen ging papa weg. Naar een andere plek, om beter te worden. Mama slaapt nu alleen in het grote bed. Soms vragen mensen: “Wat doet je vader?” Dan zeg ik dat hij ziek is, omdat iets hem met twee handen beetpakte en veel te hard trok.

Pas zaten we héél lang in de trein. Mama, mijn broers en ik. We reden langs allemaal huizen, heuvels en velden vol gele bloemen. Papa woont ergens waar hij beter kan worden. Daar zagen we mijn papa weer. Hij gaf mij een jurk voor mijn barbiepop. Wit, met een sluier. Een echte prinsessenjurk. Alleen mijn mooiste Barbie mag papa’s jurk aan. We gingen weer terug met de trein. Met de jurk. Zonder papa. Hij is nog steeds niet beter. We moeten wachten, zegt mama. Dus wacht ik. Totdat mijn papa geen krak meer zegt.

Deze column verscheen in magazine Hoop.